Vervaltermijn van het quasi-legaat: verklaring voldoende?

Hoofdinhoud
Vervaltermijnen kunnen niet gestuit of verlengd worden: te laat is te laat. Vervaltermijnen komen geregeld voor in het erfrecht. Ook met betrekking tot de vermindering van een quasi-legaat. Professionele vereffenaars hebben daarvoor een eigen vervaltermijn in artikel 4:216 BW. Onze eigen advocaat mr. J. van der Wende heeft een professionele vereffenaar bijgestaan in een procedure die ging over de uitleg van dit artikel. Concreet de vraag of het uitbrengen van een verklaring voldoende is om de vervaltermijn te dekken of dat een procedure gestart moet worden. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft op 23 juli 2024 antwoord gegeven op deze vraag.

Wat was er aan de hand? Erflater had een levensverzekering afgesloten samen met destijds zijn vrouw. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren. Bij het echtscheidingsconvenant was de polis van de levensverzekering toebedeeld aan erflater. Erflater had deze wijziging echter niet doorgeven aan de verzekeraar.

 

De twee kinderen van erflater zijn de erfgenamen. De verzekeraar heeft de levensverzekering uitgekeerd aan de ex-partner, omdat zij nog vermeld stond als medeverzekeraar en daarom eerste begunstigde. 

 

Voor levensverzekeringen geldt de ‘leer van het zelfstandig recht’. Kort gezegd had de ex-partner de uitkering direct van de verzekeraar ontvangen. De uitkering van de levensverzekering viel niet in de nalatenschap. De wet zegt echter dat een uitkering van een levensverzekering alsnog aan de nalatenschap betaald moet worden, wanneer dit nodig is om de schulden van die nalatenschap te voldoen. Dit wordt de vermindering van een quasi-legaat genoemd. Om tot vermindering te kunnen komen, moet vastgesteld worden dat de begunstiging kwalificeert als een gift, de uitkering nodig is om de schulden te voldoen, of de vermindering niet onredelijk is en of er sprake is van andere voor vermindering vatbare quasi-legaten.

 

In dit geval was aan de eisen voor vermindering voldaan. De ex-partner had een notaris opdracht gegeven om de nalatenschap af te wikkelen. Die had als eerste de uitkering verminderd en gesommeerd om de levensverzekering aan de nalatenschap te betalen. Later heeft de rechtbank een zware vereffenaar benoemd. Ook de vereffenaar had het quasi-legaat verminderd en de ex-partner gesommeerd om de levensverzekering aan de nalatenschap uit te betalen. Zij weigerde dit nog steeds, waarna de vereffenaar tot dagvaarding is overgegaan. 

 

Zowel de notaris als de door de rechtbank benoemde vereffenaar hadden binnen drie jaar nadat de ex-partner de uitkering had ontvangen, de uitkering teruggevorderd. De dagvaarding werd niet binnen drie jaar na ontvangst uitgebracht.

 

Hiermee zijn we bij de crux van dit arrest aangekomen, namelijk artikelen 4:127 BW en 4:216 BW. In deze artikelen is een driejaarstermijn opgenomen vanaf het moment dat de uitkering is ontvangen. Artikel 4:216 BW luidt:

 

“Een door de rechter benoemde vereffenaar kan hetgeen uit de nalatenschap aan een legataris is uitgekeerd, binnen drie jaar daarna terugvorderen, voor zover dit nodig is om schulden als bedoeld in artikel 7 lid 1 onder a tot en met g te voldoen. Artikel 122 lid 1 is van overeenkomstige toepassing”.

 

In zowel de procedure in eerste aanleg als bij het Gerechtshof was de vraag hoe de termijn terugvorderen moet worden uitgelegd. Betreft dit het uitbrengen van een verminderingsverklaring of dient een gerechtelijke procedure te worden gestart?

 

De vereffenaar heeft als standpunt ingenomen dat de verminderingsverklaring voldoende is. Met het uitbrengen van de verklaring ontstaat immers het vorderingsrecht, net zoals bij het aanspraak maken op de legitieme vordering. Zodra de verminderingsverklaring is uitgebracht, is de vordering ontstaan en is daarop de verjaringstermijn van vijf jaar van toepassing. Kort gezegd was de verminderingssommatie binnen drie jaar voldoende. De ex-partner bepleitte het tegendeel en nam het standpunt in dat binnen drie een gerechtelijke procedure moest worden gestart. 

 

De rechter in eerste aanleg ging mee met het betoog van de ex-partner, zonder dit te motiveren. De vereffenaar is in hoger beroep gegaan, waarna het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch het vonnis heeft vernietigd en alsnog de vorderingen van de vereffenaar heeft toegewezen. 

 

Het Hof concludeert dat de vermindering niet van rechtswege plaatsvindt, maar afhankelijk is van de vraag of de nalatenschap al dan niet toereikend is en of de begunstiging moet worden beschouwd als een gift. Pas nadat onderzocht is of aan de voorwaarden voor vermindering is voldaan, kan de verklaring worden uitgebracht en ontstaat daarmee een vorderingsrecht.

 

Goed nieuws dus voor de professionele vereffenaar, maar ook erfgenamen en schuldeisers van de nalatenschap. Het is namelijk niet ongebruikelijk dat een professionele vereffenaar pas enkele jaren na het overlijden wordt benoemd. De kans is daarmee groot dat bij zijn aantreden de driejaarstermijn na de uitbetaling van de sommenverzekering aan de begunstiging bijna verstreken is. Met deze uitspraak wordt voorkomen dat met haast een dagvaardingsprocedure wordt gestart om de vervaltermijn te halen, terwijl nog niet vaststaat dat het quasi-legaat voor vermindering in aanmerking komt.

 

Hiermee worden aanzienlijke kosten voor de nalatenschap voorkomen. Ook worden begunstigden niet direct geconfronteerd met een dagvaardingsprocedure, waarmee proceskosten en stress bespaard blijven.